Selecteer een pagina

Je herkent het vast wel als kinderen verhalen schrijven: en toen en toen… Of wat ook veel voorkomt: hij zei dit, die zei dat, en toen zei die, en daarna zei iemand… Hoe maak je een verhaal interessanter? Synoniemen gebruiken, hoor ik wel eens, maar dat is een valkuil. Verhalen worden er niet beter van. Net als dat het een misvatting is dat verhalen interessanter worden van het gebruik van bijvoeglijk naamwoorden. Maar hoe dan wel?

Weglaten

‘Toen’ kan in kinderverhalen vaak worden weggelaten. Een leuke en leerzame oefening om met kinderen te doen is samen een tekst lezen waar ‘toen’ (veel) in voorkomt en kijken waar het nodig is of iets toevoegt, of waar je het weg kunt laten. Soms gaan kinderen het juist gebruiken om een volgorde van gebeurtenissen duidelijk te maken. De volgorde moet wel duidelijk zijn, maar daar is ‘en toen’ zelden voor nodig, want kinderen schrijven verhalen sowieso meestal chronologisch.

Precies wanneer

Het kan soms beter zijn om een preciezere tijdsaanduiding te gebruiken dan ‘toen’. Bijvoorbeeld als de tijdsduur of het moment waarop iets gebeurt een belangrijk gegeven is: Ze zaten gespannen te wachten. Vijf tellen later hoorden ze een piep. ‘Vijf tellen later’ maakt het spannender en interessanter dan wanneer er ‘toen’ zou hebben gestaan. Een precieze tijdsaanduiding kan ook zinvol zijn bij een sprongetje in de tijd. Bijvoorbeeld: Ze wilde al zo lang zo graag een hondje. Na de zomervakantie mocht ze eindelijk een puppy gaan uitzoeken.

Niet fout

Het gebruik van ‘toen’ is lang niet altijd fout. Het mag soms best worden gebruikt. Het kan juist een moment aangeven waarop iets belangrijks gebeurt. Bijvoorbeeld: Ze had niks in de gaten, maar toen ze de koffer zag staan, dacht ze: hier klopt iets niet.

Wanneer het gebruik van ‘toen’ wel of niet zinvol is, hangt helemaal af van de context van het verhaal en hoe je het ervaart als lezer. Als het gaat opvallen en het stoort, is het goed om met kinderen te kijken: is het hier nodig? Kunnen we het weglaten of beter iets anders bedenken? Gebruik eerste versies van kinderverhalen om zoiets klassikaal te bespreken, en geef kinderen daarna nog gelegenheid om hun teksten aan te passen.

Kijk wat schrijvers doen

Heel leerzaam is ook om samen met kinderen te kijken naar het gebruik van tijdsbepalingen in bestaande verhalen, bijvoorbeeld een bladzijde van een leesboek. Welke woorden heeft de schrijver gebruikt om duidelijk te maken wanneer iets gebeurt? Wat is het nut of het effect ervan en zijn ze nodig? En hoe weet je als lezer in welke volgorde dingen gebeuren als de schrijver geen woorden gebruikt die aangeven wanneer iets gebeurde?

Dan gebruik je lezen, voor taalbeschouwing, om beter te leren schrijven: taal in samenhang!

Ze zei, hij zei, en toen zei zij…

Opsommingen van wat personen zeggen, komen vaak voor in kinderverhalen. Dat komt voort uit het feit dat kinderen vaak op die manier fantasieverhalen spelen. Bij een tekstbespreking van een verhaal van een leerling in mijn groep, viel het andere kinderen op dat er wel heel vaak ‘zei’ was gebruikt. Het was zoiets als dit:

Er waren drie vrienden die wilden iets doen. ‘We hebben een boomhut nodig,’ zei Tim. ‘Hoe dan?’ zei Samar. ‘Er zijn hier geeneens bomen,’ zei Rafael. ‘We gaan naar een andere planeet!’ zei Tim. ‘Ja cool kom we gaan,’ zei Samar.

Vaak leren we kinderen dat ze synoniemen kunnen gebruiken die preciezer aangeven hoe iets wordt gezegd. Een gezamenlijke brainstorm kan veel opleveren: fluisteren, roepen, schreeuwen, vragen, antwoorden, mompelen etc. Goed voor de woordenschat! Handig om te gebruiken in verhalen, maar niet om altijd maar het gebruik van ‘zeggen’ te vervangen. Want, als we dat in dit stukje verhaal zouden doen, dan blijft het toch hangen in: Tim zei dit, toen vroeg Samar dat, daarna merkte Rafael iets op en toen riep Samar…

Oplossing

Een oplossing is het toevoegen van beeldende beschrijvingen en ‘zeggen’ eventueel weglaten wanneer het in de context duidelijk is wie praat. Die context creëer je door beschrijvende zinnen aan de tekst toe te voegen. Dat kan als volgt: bedenk een zin die beschrijft wat een personage doet of hoe die ergens op reageert, voordat hij zelf iets zegt. Die persoon is onderwerp van de zin. Door die zin vóór de zin met de directe rede te plaatsen, is het duidelijk wie daarna aan het woord is.

Daarmee kan het stukje verhaal bijvoorbeeld zoiets worden:

Er waren drie vrienden die wilden iets doen. ‘We hebben een boomhut nodig,’ zei Tim. Samar keek bedenkelijk. ‘Hoe dan?’ vroeg hij. Rafael keek naar de kale heuvels voor hun. ‘Er zijn hier geeneens bomen.’ Tim sprong enthousiast op en riep: ‘We gaan naar een andere planeet!’ Rafael keek zijn vriend verbaasd aan, maar Samar pakte meteen zijn rugzak en stond op. ‘Ja cool kom we gaan.’

Zoals je ziet, kun je soms ook ‘zei hij/zij’ gebruiken (in plaats van de naam van de persoon te noemen), als die persoon het onderwerp is van de zin ervoor. Ook dat zorgt voor afwisseling. De grammaticale uitleg die ik hier geef, hoeven kinderen niet te weten. Laat kinderen vooral dit soort voorbeeldzinnen zien, heb het over beschrijvingen van wat iemand doet of hoe iemand reageert. Laat kinderen met elkaar over stukjes verhaal en zinnen nadenken, bespreek ideeën voor zinnen die erbij kunnen en knutsel met elkaar wat aan de tekst om te kijken wat het oplevert. Het fijne is: er is geen goed of fout. Het zijn allemaal mogelijkheden.

Filmpje

In een wat langere dialoog tussen twee personen is het niet altijd nodig om beschrijvende zinnen toe te voegen; dan wordt er om en om iets gezegd en zodra dat patroon duidelijk is, kun je het zei-hij of hij-zegt net zo goed weglaten. Zeker als wat eenieder zegt telkens op een nieuwe regel begint, want dan is er qua lay-out ook onderscheid tussen wat de een en de ander zegt.

Maar de kwaliteit van kinderverhalen gaat echt omhoog als kinderen leren dat een verhaal meer is dan een verslag van wat personages tegen elkaar zeggen; het moet bij een lezer ook beelden oproepen, want beelden zorgen voor beleving. Met beschrijvende zinnen gaat de lezer een soort filmpje in zijn hoofd zien van wat er gebeurt in een verhaal.

En daar komt de misvatting van het gebruik van bijvoeglijk naamwoorden om de hoek kijken. Bijvoeglijk naamwoorden gebruiken is niet hetzelfde als beeldend beschrijven. Focus op zinnen die beschrijven, niet enkel op bijvoeglijk naamwoorden, dat is veel te beperkt. Ga te werk vanuit een filmpje in je hoofd: wat zie je gebeuren, wat doen personages, hoe reageren ze?

Meer over het effect van beeldende beschrijvingen kun je lezen in mijn blog over spannende verhalen schrijven.

Petra de Lint

Petra de Lint

Petra is leerkracht in het basisonderwijs en is ook opgeleid in de communicatiewetenschappen en journalistiek. Ze heeft allerlei teksten geschreven voor verschillende media en doelgroepen en werkte mee aan een taal- en begrijpend leesmethode. Bij Querido volgde ze een cursus creatief schrijven.